Op het symposium van de Belgische Vereniging van de Voorzitters van Medische Raden (BVVMR) herhaalde Philip Tavernier, hoofd van de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle (DGEC), een opvallend cijfer: fraude in de gezondheidszorg bedraagt amper 0,01% van het totale budget. Toch blijft fraudebestrijding een beleidsprioriteit. Is die focus nog wel proportioneel?
Tegenover De Specialist en Medi-Sfeer erkent Tavernier dat het om een zeer beperkte minderheid van zorgverleners gaat. Maar hij wijst erop dat individuele gevallen zwaar doorwegen op de publieke perceptie. “Een paar ontsporingen brengen een hele beroepsgroep in diskrediet.” Uit een bevraging vlak voor het panelgesprek op het BVVMR-congres bleek dat 98% van de aanwezige artsen vindt dat de overheid moet optreden tegen fraude.
Er is dus geen verdeeldheid over de noodzaak van controles. Maar hoe proportioneel is het beleid? In andere sectoren duiken immers grotere onregelmatigheden op. Zo meldde de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) dat bij cumulcontroles van werkloosheidsuitkeringen met andere inkomsten, ziekte-uitkeringen of pensioen in het eerste trimester van 2023 in 30% van de gevallen een inbreuk werd vastgesteld.
Ook in de arbeidsongeschiktheid zijn de cijfers opvallend: volgens een RIZIV-steekproef uit eind 2024 bleek dat een kwart van de permanent arbeidsongeschikten ten onrechte thuiszit.
Een riskante verschuiving
Dat er in die domeinen effectief gecontroleerd wordt, is terecht. Het toezicht daar blijft doorgaans gericht op concrete misbruiken of administratieve fouten. In de zorgsector, waar fraude aantoonbaar marginaal is, verschuift de aanpak echter richting structurele monitoring en gedragsprofilering van zorgverleners.
De DGEC beschikt al over verregaande bevoegdheden: toegang tot bankgegevens via de Nationale Bank, het extrapoleren van fouten uit steekproeven naar het geheel van prestaties, en het opleggen van administratieve sancties zonder dat daar noodzakelijk een rechterlijk orgaan aan te pas komt.
Toch kondigt het federale regeerakkoord 2025–2029 aan dat de strijd tegen fraude verder wordt opgedreven. Er komt een “kwalitatief en objectief controlesysteem” dat afwijkend gedrag van zorgverleners moet detecteren. De samenwerking met parketten wordt versterkt. De focus verschuift van post-factumcontrole naar structureel toezicht. Maar als die aanpak vooral gebaseerd is op statistiek en profilering, loert het risico van willekeur.
Zoals BVAS-erevoorzitter Jacques de Toeuf eerder al aangaf, dreigt een cultuur van permanente surveillance. Zorgverleners worden dan beoordeeld op afwijkend gedrag, los van context, inhoud of motivatie. In plaats van dialoog ontstaat een mechanisme van extrapolatie en sanctionering. Zo kunnen ook goedbedoelende artsen in de foutenmarge terechtkomen, zonder voorafgaand overleg of kans op rechtzetting.
99,9% fraudeert niet
Prof. Stan Politis (VBS) waarschuwt voor het neveneffect van de kaderwet van minister Vandenbroucke: die raakt ook de 99,9% artsen die níet frauderen. “Een handhavingsbeleid dat gericht is op een kleine minderheid, dreigt de hele beroepsgroep mee te slepen in een sfeer van wantrouwen. Artsen gaan zich juridisch indekken met extra technische onderzoeken, niet omdat het medisch nodig is, maar louter om zichzelf te beschermen. Dat jaagt de kosten op en ondermijnt het vertrouwen in klinisch inzicht en gezond verstand.”
De ironie is dat het DGEC-jaarverslag zelf aantoont dat het systeem werkt: fraude wordt opgespoord, bedragen worden teruggevorderd, en de proporties blijven uitzonderlijk klein. Toch gaan er desondanks meer middelen en bevoegdheden naar controle, wat de vraag oproept of de focus nog klopt.
Fraude moet worden aangepakt, maar het mag geen allesoverheersend narratief worden in een sector waar het overgrote deel van de zorgverleners correct werkt. Een overheid moet controleren én het onderscheid maken: tussen een fout en een patroon, tussen een incident en een systeem. De zorg verdient een beleid dat de ernst van fraude erkent, maar ook de proportie respecteert. Een beleid dat beschermt wat werkt, en corrigeert waar nodig, zonder wantrouwen als uitgangspunt.








