Prof. dr. ir. Peter Van Eenoo gaf op het Brucosport-congres in Brugge een stand van zaken in het opsporen van doping. "We vinden nu een suikerklontje in tien olympische zwembaden".
“Wat de traditionele, anabole middelen betreft eist het Wada dat dopinglabs in urine een concentratie kunnen vinden tot 0,2 nanogram per milliliter, wat ongeveer overeenkomt met een suikerklontje in tien olympische zwembaden”, zegt prof. dr. ir. Peter Van Eenoo, hoofd van het Gentse dopinglab. “We zijn de laatste jaren geweldig veel gevoeliger geworden in onze methodes: we hebben een factor 50 tot 100 keer lagere concentraties die we kunnen detecteren in vergelijking met twintig jaar geleden. We kunnen nu uit vijf milliliter urine een vijfhonderdtal substanties detecteren en op dit moment is er geen enkel product waarvan ik weet dat we het niet kunnen detecteren. Dat was twintig jaar geleden wel anders: toen wisten we dat we bijvoorbeeld epo niet konden detecteren. Men had met andere woorden een vrijgeleide om dat te gebruiken. Dat is nu niet meer het geval."
"We hebben in alle dopinglabs wereldwijd ook een detectiemethode voor waspoeder, omdat je met waspoeder epo zou kunnen afbreken (grijnst). De microdosis van 2004 zou nu beschouwd worden als een megadosis. We hebben het gebruik zodanig kunnen terugdringen dat men nu nanodosissen gebruikt: een dosis die kleiner is dan wat je met je eigen lichaam produceert. Dat helpt niet, behalve misschien dat het hematocriet stabiel zal blijven, terwijl het anders achteruit zou gaan tijdens een langere zwaardere inspanning.”
Een van de grote uitdagingen noemt Van Eenoo het verschil kunnen aantonen tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd. “Als het een echt puur synthetisch product is, hebben we daar geen probleem mee. Maar het verschil tussen het aantal koolstofatomen van het isotoop 13 ten opzichte van het isotoop 12 - om te zien of iets exogeen of endogeen is – bedraagt drie per miljoen. Dus bij de geringste fout kan je tot een verkeerde conclusie komen.”
Beperkingen en progressie
Maar dopingjagers worden geconfronteerd met beperkingen, zoals onder andere de autologe bloedtransfusie. “Een atleet kan een halfuur voor een wedstrijd een bloedzak bijsteken ergens in een caravan en een halfuur na de aankomst er op zijn hotelkamer weer een afgeven, wetende dat er gevraagd wordt om na een wedstrijd twee uur te wachten om bloed ter controle af te nemen om eerst de bloedwaarden te kunnen laten stabiliseren. Je zit daar met een window of opportunity voor wie vals wil spelen."
"In de autologe bloedtransfusie kunnen we nog vooruitgang boeken en het biologisch paspoort kan daarbij helpen. Binnenkort krijgen we ook het hormonenpaspoort ter beschikking. Dat staat in de steigers. We kunnen nu wel al groeihormoon opsporen, maar nog niet goed genoeg. En ook in de gentherapie wordt heel snel progressie gemaakt, maar wie overweegt om gendoping te gebruiken, kunnen we meegeven dat er al twee methodes zijn om die op te sporen. Ze worden nog niet aangewend, maar we hopen tegen de Olympische Spelen van Tokyo 2020 klaar te zijn om er minimum een van toe te passen.”
“Maar we hebben vooral nog altijd meer geld nodig”, besluit hij. “Er worden meer dan twee keer zoveel dopingstalen afgenomen in de paardensport dan in de humane sport. En waarom? Omdat de paardensport leeft van de weddenschappen en de gokkantoren geld investeren in de anti-dopingstrijd.”