De Onafhankelijke Ziekenfondsen wijden een dossier aan werkhervatting in de aanloop naar een symposium op 17 oktober.
Wie zijn de "nieuwe" mensen met een functiebeperking, waar hadden ze eerder last van, welke zorg gebruiken ze het meest, welke factoren moedigen hen aan om terug te keren naar het arbeidscircuit? Op dat laatste punt rekenen de MLOZ op de optimalisatie van de contacten met de behandelende artsen.
De Onafhankelijke Ziekenfondsen onderzochten bij hun leden een cohort van +/- 10.000 werknemers in werkonderbreking tussen begin 2013 en eind 2017. Ze richtten zich op de 12 maanden voor de primaire werkongeschiktheid, vervolgens op de 12 maanden van die ongeschiktheid en tenslotte op de daaropvolgende gelijkaardige periode.
Geen robotfoto
Bij deze mensen die ze de "nieuwe" mensen met een functiebeperking noemen, zijn vrouwen, Omnio's en Walen oververtegenwoordigd in verhouding tot de algemene ledenpopulatie. En ¾ bleef meer dan 12 maanden arbeidsongeschikt.
De MLOZ hebben geen robotfoto, maar kunnen bestaande en gelijktijdige gezondheidsproblemen "nader omschrijven".
Op het moment dat de primaire arbeidsongeschiktheid startte en zich vervolgens effectief installeerde, leed meer dan 50% van de studiegroep aan ten minste één chronische ziekte. Hoofdduo: depressie (1 op de 3 werkongeschikten) en hypertensie (1 op de 4). Een heel stuk verderop volgen ernstige psychische aandoeningen die een ziekenhuisopname vereisen, epilepsie en psychose.
Wegens de duidelijke problematische voorgeschiedenis, pleiten de MLOZ voor een vroegtijdig gecoördineerd actieplan dat samen door de huisarts (of behandelend specialisten), arbeids- en adviserend artsen wordt opgesteld. Ze moeten elkaar dus "beter leren kennen" en iedereen moet effectief informatie uitwisselen.
Gemeenschappelijk platform
Zorgcontinuïteit staat centraal, maar met het petje 'arbeid' of 'raadgevend' raken de arbeids- en adviserend artsen moeilijk in dat circuit. De Onafhankelijke Ziekenfondsen menen dat "een oplossing nodig is" om veilig gegevens over deze werkongeschikte mensen uit te wisselen". Zij stellen een "gemeenschappelijk platform" voor deze actoren voor.
Blijkbaar zijn de contacten tussen arbeids - en adviserend artsen eenvoudiger dan met de behandelend arts (er is een MyBox computerprogramma waarmee ze formulieren rond revalidatietrajecten kunnen uitwisselen). Huisartsen positioneren zich vaak als "beschermers van de patiënt", beklemtoont het dossier.
Afhankelijk van de aard van het probleem (burn-out door star beleid van een bedrijf tegen rugpijn, dat door een ergonomische inspanning kan worden verlicht), sturen ze - al dan niet - hun patiënt om met de bedrijfsarts te praten. Voor de MLOZ hebben huisartsen niet de reflex om een eenvoudige aanbevelingsbrief te sturen naar deze laatste, om info te delen om vooruitgang te boeken.
De toegenomen samenwerking tussen de betrokkenen bij revalidatie/reïntegratie, zelfs buiten de medische sfeer, sluit ook aan bij professor Morlion (UZ Leuven). Deze specialist van chronische pijn en de sociale impact ervan pleit voor de creatie van een "case managerfunctie die de multidisciplinaire aanpak van elke patiënt organiseert".
In het dossier wordt ook opgemerkt dat de invoering van een ITT-certificaat met een veronderstelde einddatum heeft bijgedragen tot een daling van de primaire werkongeschiktheid met 8%.