Acetaminofen (ACT) of paracetamol is een veelgebruikt medicijn tegen koorts en pijn, waarvan het gebruik door aanstaande moeders recent veel media-aandacht heeft gekregen. In een klinische beschouwing bespreken gynaecologen uit diverse landen de sterke en zwakke punten van de gepubliceerde literatuur over het effect van maternaal ACT-gebruik op het risico van het kind om ADHD en/of ASD te ontwikkelen. Van de in totaal 56 geïdentificeerde studies, commentaren en editorials weerhield men negen studies met originele data die voldeden aan de inclusiecriteria, evenals drie meta-analyses.
De meeste studies die positieve bevindingen rapporteerden, zijn moeilijk te interpreteren. Ze vertonen belangrijke vormen van bias, met name een hoge mate van selectiebias, variabiliteit in selectie en aanpassing voor potentiële confounders, zoals niet meegenomen familiaire vertekening. Zo toonde één geïncludeerde cohortstudie bijvoorbeeld een correlatie aan met ACT-gebruik door de vader, hetgeen een sterk vermoeden van nakomelingen-vertekening suggereert. In een ander cohort bleken alle 996 stalen van navelstrengbloed ACT te bevatten, waarschijnlijk door routinematige toediening tijdens de bevalling.
Wanneer niet-meegenomen familiaire vertekening via nakomelingen-analyse werd gecontroleerd, namen de associaties aanzienlijk af. Dit suggereert dat verstoringen door gedeelde genetische en omgevingsfactoren mogelijk een opwaartse bias hebben veroorzaakt in de oorspronkelijke waarnemingen. De op deze studies gebaseerde meta-analyses blijken deze bias over te nemen en te versterken. Volgens het huidige wetenschappelijke bewijs is het onwaarschijnlijk dat blootstelling aan acetaminofen in de baarmoeder een klinisch belangrijk verhoogd risico op ADHD of ASD bij kinderen met zich meebrengt. Het huidige bewijsniveau rechtvaardigt geen wijzigingen in de klinische richtlijnen voor de behandeling van koorts of pijn tijdens de zwangerschap. Toekomstig prospectief onderzoek naar maternaal acetaminofengebruik dient op een correcte manier rekening te houden met familiaire en psychosociale omgevingsfactoren.