De overgrote meerderheid van de slachtoffers van de aanslagen van 22 maart 2016 gaat akkoord met het toegekend invaliditeitspercentage dat de basis vormt voor de uitkering die de Belgische staat hen toekent. Slechts zes procent tekende beroep aan. Twee procent procedeert voor een arbeidsrechtbank. Dat blijkt uit het antwoord van federaal minister Maggie De Block op een schriftelijke vraag van Jan Bertels (sp.a).
Na de aanslagen van 2016 voerde ons land met de wet van 18 juli 2017 de mogelijkheid in om aan de slachtoffers van deze aanslagen een uitkering te geven. Deze wet was gebaseerd op de wet van 15 maart 1954 over de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers in oorlogstijd. De slachtoffers van terrorisme werden op die manier gelijkgesteld met burgerlijke slachtoffers in oorlogstijd.
In totaal dienden 606 slachtoffers een dossier in, maar er blijven volgens De Block nog steeds aanvragen binnenlopen. De Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst (GGD) doet voor de beoordeling van de lichamelijke schade een beroep op vier externe artsen met jaren ervaring op dat vlak. Tot dusver (stand van zaken op 10 april 2020) werd al aan 548 personen een advies gegeven. In 21 gevallen werd het dossier afgesloten zonder advies. Dat laatste was het geval als men zich meerdere malen niet aanbood voor het medisch onderzoek.
268 personen kregen een invaliditeitspercentage toegekend tussen 0 tot 9 procent, en 244 personen een percentage tussen 10 tot 39 procent. Aan 26 anderen werd tussen 40 tot 69 procent invaliditeit toegekend en 10 mensen een invaliditeit tussen 70 en 100 procent. In 53 gevallen is het toegekende invaliditeitspercentage voorlopig omdat de letsels nog niet gestabiliseerd zijn en deze de komende maanden opnieuw geëvalueerd worden. Slechts 6 procent van hen heeft tegen het advies beroep aangetekend en 2 procent procedeert voor een arbeidsrechtbank.